Het troubadourschap is een aloud ambacht. De troubadour werd ook wel trouvère, bard, minstreel of juglar genoemd. De ontwikkeling van de troubadour hield altijd gelijke tred met de maatschappij waarin hij leefde, hij was er een afspiegeling van.

In de middeleeuwen was hij de nieuwsbrenger en verhaler van de geschiedenis in ballades, voor een goeddeels ongeletterd gehoor. *)
Vaak volgde dan een vrolijk festijn met dans en populaire liederen. Daarnaast bezongen de troubadours de Hoofse Liefde, die platonisch was. Ook stelden zij sociale wantoestanden en vuige kuiperijen aan de kaak in hun dichtsels, wat niet altijd door iedereen op prijs werd gesteld. Tot op de dag van vandaag zijn dit de thema’s van de troubadour; net zo doorspekt met humor en ironie als weleer.

Door de eeuwen heen kwam de nadruk steeds op een ander aspect te liggen. In de late middeleeuwen zien we het epos en de ballade op de voorgrond staan. Later, tijdens de romantiek, neemt de serenade een hoge vlucht (tot aan het balkon…) De sociale onrechtvaardigheid staat centraal in het begin van de vorige eeuw, uitmondend in de protestliederen van de jaren ’60 en ’70.

Tegenwoordig is het ook de persoonlijke verwoording van algemene gevoelens die recht doet aan de tijdsgeest. De troubadours van ons gilde staan in deze traditie, maar ook in de actualiteit, ónze tijd!


*) Nog steeds vervullen de “Jali” in West Afrika deze functie. Zij staan hoog in aanzien, want zij zijn de hoeders van de geschiedenis van hun volk, die niet op schrift gesteld is.